De middelomtrek als alternatief voor visceraal vet om de insulineresistentie in te schatten
De middelomtrek als alternatief voor visceraal vet om de insulineresistentie in te schatten
Samenvatting
Achtergrond: Het aantal ouderen met diabetes mellitus type 2 is in de afgelopen decennia sterk toegenomen. De symptomen van diabetes type 2 worden pas laat merkbaar, het duurt lang voordat de diagnose gesteld kan worden. Dit zorgt ervoor dat er complicaties kunnen ontstaan, zoals neuropathie, retinopathie en een grote kans op hart- en vaatziekten. Het bijtijds ontdekken van insulineresistentie kan schade aan het lichaam beperken. Er is een relatie aangetoond tussen het visceraal vet en insulineresistentie. Voor het meten van het visceraal vet kan er gebruik gemaakt worden van een CT-scan of DXA-scan. Dit zijn dure apparaten die niet elke (para)medicus tot zijn/haar beschikking heeft. Doel: Het doel van deze studie is onderzoeken of het meten van de middelomtrek een even goede, of zelfs een betere, indicator is om de mate van insulineresistentie in te schatten, dan het visceraal vet. Methode: Er is gekeken naar de baselinegegevens van 115 deelnemers van de PROBE-studie. Met behulp van de McAuley’s index is de mate van insulinesensitiviteit bepaald. In SPSS is de correlatie berekend tussen de middelomtrek, visceraal vet en de insulinesensitiviteit. Een regressieanalyse is gebruikt om te corrigeren voor eventuele andere variabelen die de insulinesensitiviteit zouden kunnen beïnvloeden. Resultaten: De correlatie tussen het visceraal vet en de middelomtrek was significant, maar matig (r=0,514, r2 = 0,264, p < 0,001). De correlatie tussen de middelomtrek en de insulinesensitiviteit was significant (r = -0,293, r2 = 0,085, p = 0,002), maar zeer zwak. Tussen het visceraal vet en de insulinesensitiviteit is een significante correlatie gevonden (r = -0,225, r2 = 0,05, p=0,009), maar deze was tevens zeer zwak. Geen van de potentiële confounders bleek significant te correleren met de insulinesensitiviteit. De middelomtrek en het visceraal vet dragen beide significant bij aan de insulinesensitiviteit (β = -0,021, p = 0,002) (β = -0,001, p = 0,017). Discussie: Er zijn meerdere mogelijke verklaringen voor de zeer zwakke correlaties. Ten eerste werden er alleen personen in de studie geïncludeerd die lijden aan diabetes type 2. Dit betekent dat enkel de mate van insulineresistentie bepaald kan worden, en niet of iemand insulineresistent is.Daarnaast bestond de doelgroep uit personen van 55 jaar en ouder, deze groep heeft al meer risico op insulineresistentie. Positieve punten aan deze studie waren de populatiegrootte, de strenge in- en exclusiecriteria en de geavanceerde en gekalibreerde meetapparatuur. Een negatief punt was de beperkte doelgroep. Er bestaat nog twijfel of de McAuley’s index de beste manier is om de insulinesensitiviteit te bepalen. Conclusie: De middelomtrek vertoont een vrijwel gelijke correlatie met de insulineresistentie als het visceraal vet. Het zou dus een alternatief kunnen zijn om de insulineresistentie in te schatten, maar beide correlaties bleken zeer zwak. Daarom zijn beide parameters niet geschikt als indicator voor de insulineresistentie, berekend met de McAuley’s index, binnen deze patiëntengroep.
Organisatie | Hogeschool van Amsterdam |
Opleiding | Voeding en Diëtetiek |
Afdeling | Bewegen, Sport en Voeding |
Jaar | 2017 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |