De grootste kennisbank van het HBO

Inspiratie op jouw vakgebied

Vrij toegankelijk

Terug naar zoekresultatenDeel deze publicatie

De inter- en intraobserver variabiliteit van de volumebepaling van oedeem op basis van turbo inversion recovery imaging

Open access

Rechten:Alle rechten voorbehouden

De inter- en intraobserver variabiliteit van de volumebepaling van oedeem op basis van turbo inversion recovery imaging

Open access

Rechten:Alle rechten voorbehouden

Samenvatting

Achtergrond
Facioscapulohumerale dystrofie (FSHD) is een spierziekte waarbij spiervervetting voorafgegaan wordt door een ontsteking. Aangenomen wordt dat vetinfiltratie voorkomen kan worden door de voorafgaande ontsteking te behandelen. Op dit moment wordt gezocht naar een behandeling voor deze ziekte. Een ontsteking wordt in beeld gebracht middels Turbo Inversion Recovery Magnitude (TIRM)-afbeeldingen. Om te beoordelen wat het effect van een behandeling is op de ontsteking in de spier is het belangrijk de ernst van de ontsteking te kwantificeren. Dit kan door het volume van het oedeem in een spier te bepalen. Hiervoor is recent een methode ontwikkeld. Voor het evalueren van een behandeling in een klinische trial is het van belang dat de inter- en intraobserver variabiliteit bekend is.
Methode
Deze studie is een kwantitatieve retrospectieve studie, waarbij Magnetic Resonance Imaging (MRI)- beelden, T1-gewogen en TIRM, zijn gebruikt van tien FSHD-patiënten. In de bovengenoemde methode wordt eerst de ontstoken spier ingetekend op de T1-gewogen beelden. Daarna worden de bloedvaten verwijderd op basis van de TIRM-beelden. Als laatste wordt op basis van wat gezond spierweefsel is, het volume van het oedeem in de spier bepaald op de TIRM-beelden. In deze studie is de inter-observer variabiliteit van deze methode bepaald. Daarnaast is de inter- en intraobserver variabiliteit voor het bepalen van gezond spierweefsel onderzocht. De inter- en intraobserver variabiliteit zijn bepaald aan de hand van de coefficient of repeatability en de intra-class correlation coefficient (ICC). Wanneer het effect van een behandeling een verschil laat zien, moet dit verschil minstens zo groot zijn als de coefficient of repeatability om als reëel verschil beschouwd te worden. In deze studie wordt een coefficient of repeatability van 10% of lager voldoende geacht.
Resultaten
De coefficient of repeatability en de ICC van de inter-observer variabiliteit van de methode is respectievelijk 11.6% en 0.964. Daarnaast zijn de coefficient of repeatability en de ICC van de inter-observer variabiliteit voor het bepalen van gezond spierweefsel respectievelijk 10.2% en 0.972. Tot slot zijn de coefficient of repeatability en de ICC van de intra-observer variabiliteit voor het bepalen van gezond spierweefsel respectievelijk 10.6% en 0.973.
Conclusie
De ICC-waardes voortkomend uit dit onderzoek zijn hoog. Dit betekent dat zowel de inter- als de intra-observer variabiliteit laag is, omdat de waardes dicht bij 1 liggen. De coefficient of repeatability wordt in dit onderzoek gezien als de belangrijkste uitkomstmaat. Op basis daarvan en het feit dat de coefficient of repeatability groter dan 10% is, zou de inter- en intraobserver variabiliteit onvoldoende zijn. Echter, gegeven het feit dat de coefficient of repeatability slechts maximaal 1,6% boven de gestelde eis zit en de ICC een sterke relatie weergeeft tussen de metingen, lijkt er toch potentie in deze methode te zitten.

Toon meer
OrganisatieFontys
OpleidingMBRT
AfdelingFontys Paramedische Hogeschool
PartnerRadboudumc Nijmegen
Jaar2015
TypeBachelor
TaalNederlands

Op de HBO Kennisbank vind je publicaties van 26 hogescholen

De grootste kennisbank van het HBO

Inspiratie op jouw vakgebied

Vrij toegankelijk