De grens tussen vrijheid van meningsuiting en opruiing
De grens tussen vrijheid van meningsuiting en opruiing
Samenvatting
Opruiing is een lastig te bewijzen strafbaar feit. Opruiing is een uitingsdelict en is hiermee in samenhang met het recht op vrijheid van meningsuiting. In de afgelopen jaren heeft het Openbaar Ministerie geprobeerd verdachten met succes strafrechtelijk te vervolgen voor opruiing. Er is echter een aantal zaken geweest waarbij verdachten voor opruiing zijn vrijgesproken. De afgelopen jaren is het ‘makkelijker’ geworden om je mening te uiten via internet of social media. Er is hierin ook een stijgende lijn te zien in vergelijking met bijvoorbeeld opruiing op straat.
De centrale vraag van dit onderzoek luidt: ‘Wat is, volgens jurisprudentieonderzoek, de beste mogelijkheid voor het Openbaar Ministerie om verdachten van opruiing met succes strafrechtelijk te vervolgen?’
Met dit onderzoek is getracht het Openbaar Ministerie te voorzien van een stappenplan. Het stappenplan zal gevolgd kunnen worden voordat het Openbaar Ministerie overgaat op strafvervolging. Echter is na het jurisprudentieonderzoek duidelijk geworden dat rechters verschillende criteria per zaak meewegen in hun overweging of er sprake is van opruiing. Niet in elke uitspraak is aan al deze criteria voldaan, het is dan ook geen vereiste om al de criteria langs te lopen om een uitlating als opruiend aan te merken.
Het theoretisch-juridische onderzoeksgedeelte is aan de hand van geldende wet- en regelgeving en literatuur beantwoord. Voor het praktijkgedeelte heb ik gebruik gemaakt 29 uitspraken, waarvan een enkele uitspraak betrekking had op zowel opruiing via internet of social media als opruiing op een andere manier.
Uit het theoretisch-juridische onderzoekgedeelte blijkt dat het recht op vrijheid van meningsuiting een van de belangrijkste fundamentele vrijheden in een democratische staat is. Het recht op vrijheid van meningsuiting is echter geen absoluut recht, aan dit recht zitten beperkingen verbonden. Eén van de beperkingen is genoemd in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht. In dit artikel worden uitingen waarbij men anderen aanzet tot het plegen van strafbare feiten of geweld tegen het openbaar gezag strafbaar gesteld.
Uit het jurisprudentieonderzoek blijkt dat er aan verschillende criteria moet worden getoetst of het opruiende karakter in een uitlating kan worden weggenomen of dat het opruiende karakter juist versterkt wordt. Een uitlating die is gedaan in het kader van maatschappelijk debat, in de context van geloofsovertuiging of artistieke expressie kan het opruiende karakter wegnemen. Indien het opruiende karakter kan worden weggenomen is er sprake van vrijheid van meningsuiting.
Daarnaast worden uitlatingen getoetst aan de bestanddelen genoemd in artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het bestanddeel ‘openbaar’ het meest ter sprake komt. Tevens moet gekeken worden of een uitlating in combinatie met gedragingen het opruiende karakter van een uitlating wegneemt of juist versterkt. Ook zal gekeken moeten worden of in de uitlatingen verwijzingen worden gebruikt naar (eerdere) gewelddadige gebeurtenissen die voor maatschappelijke of politieke onrust kunnen zorgen.
Organisatie | Hogeschool Leiden |
Opleiding | HBO-Rechten |
Afdeling | Faculteit M&B |
Partner | Openbaar Ministerie Den Haag |
Datum | 2016-12-20 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |