Linksom.... of rechtsom?
Relatie tussen voorkeurslooprichting en voorkeursbeenLinksom.... of rechtsom?
Relatie tussen voorkeurslooprichting en voorkeursbeenSamenvatting
Als men naar de loopnummers bij atletiek, schaatsen en baanwielrennen kijkt, is er iets opvallends aan de hand. Bij al deze sporten gaat men tegen de wijzers van de klok in rond de baan en wordt er nooit de andere kant op gegaan. Er zijn twee redenen voor deze richting. Het tegen de richting van de zon inlopen en het verslaan van de symbolische richting van de dood hebben ervoor gezorgd dat men linksom sport (Kristensen, 1949).
Bij sporten als boksen en honkbal zijn linkshandige mensen in het voordeel (Hoffer, 2005 Kraaijevanger, 2012, Carey, Smith, Smith, Shepherd, Skriver, Ord & Rutland, 2001), maar hoe zit dit precies met atletiek en schaatsen. Is hier een relatie te leggen tussen het voorkeursbeen en een voordeel of nadeel?
Als men een taak uitvoert met een bepaald been, fungeert het andere been vaak als standbeen. Dit been zorgt voor het evenwicht en balans en is het been wat het meeste kracht levert bij een afzet (Wong, Chamari, Chaouachi, De Wei, Wisloff & Hong, 2007). Dit betekent dat als men het rechter been als voorkeursbeen heeft, het linkerbeen als standbeen functioneert. Uit het artikel van Blommestein (2007) blijkt dat het binnenste been in de bocht de meeste kracht moet leveren. Dit zou goed uitkomen als men het linker been als standbeen heeft, maar andersom brengt dat problemen met zich mee.
Om te onderzoeken of men sneller is als men een circulaire omgangsbaan in de eigen voorkeursrichting kan doorlopen worden meerder testen uitgevoerd.
De testgroep van dit onderzoek bestaat uit kinderen in de leeftijd van 3 t/m 5 jaar die geen tot weinig ervaring hebben in het bewegingsonderwijs. In totaal zijn er 75 kinderen getest, waarvan 43 jongens (gem. 4.39 jaar oud) en 32 meisjes (gem. 4.34 jaar oud). De gemiddelde leeftijd van deze kinderen was 4 jaar (en 4,5 maand met een standaard deviatie van 0.693). Deze kinderen hebben 3 testen uitgevoerd om het voorkeursbeen te bepalen en twee testen uitgevoerd waarbij de voorkeurslooprichting is bepaald. Bij de laatste test zijn rondetijden opgemeten om het verschil in snelheid te meten wanneer een kind al dan niet in zijn/haar voorkeurrichting liep.
Van de geteste onderzoeksgroep blijkt 78,4% het rechterbeen als voorkeursbeen te hebben, 19,9% het linkerbeen als voorkeursbeen te hebben en 2,7% heeft geen duidelijk voorkeursbeen.
Bij test 4 (het voorwerp pakken) blijkt dat 45,8% van de testpersonen linksom als voorkeurskant heeft en 54,2% van de testpersonen rechtsom als voorkeurskant heeft. Hieruit blijkt dat de meerderheid liever rechtsom loopt, wat in strijd is met het gegeven dat vele sporten op een circulaire omgangsbaan linksom gaan. Bij test 5 (de omgangsbaan) is het echter andersom en heeft 48,4% van de testpersonen een voorkeur om rechtsom te lopen en 51,6% een voorkeur voor linksom lopen. Het gemiddelde van deze testen komt rond de 50% te liggen, wat betekent dat mensen geen eenduidige voorkeurskant hebben. Dit komt overeen met het onderzoek van Day & Day (1996).
Door het samenvoegen van de resultaten uit alle testen, kan er geconcludeerd worden dat de voorkeurslooprichting niet afhankelijk is van het voorkeursbeen. Van de personen die linksom als voorkeurslooprichting hebben, blijkt 78,4% het rechterbeen als voorkeursbeen te hebben. Van de personen die rechtsom als voorkeurslooprichting hebben, blijkt dat 74,9% het rechterbeen als voorkeursbeen heeft. Dit betekent dat de voorkeurslooprichting van een ander aspect dan het voorkeursbeen afhankelijk is.
Uit het meten van de tijden bij het doorlopen van test 5 kan de volgende conclusie getrokken worden; een kleine meerderheid (56%) van de testpersonen doorloopt de omgangsbaan sneller als hij of zij deze in de voorkeurslooprichting kan doorlopen. Deze meerderheid is echter zo minimaal dat hierover geen verdere uitspraken gedaan kunnen worden. Als men dit verder wil onderzoeken moet de groep testpersonen groter worden en de frequentie van de metingen omhoog moeten. Om echt te kunnen onderzoeken of de voorkeurslooprichting invloed heeft op de ronde tijd, moet een langdurig onderzoek afgenomen worden, waarbij de testpersonen over meerdere jaren gevold worden.
Organisatie | De Haagse Hogeschool |
Opleiding | Sport Opleiding tot Leraar Lichamelijke Opvoeding |
Afdeling | Academie voor Gezondheid |
Jaar | 2013 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |