De haalbaarheid en betrouwbaarheid van het screenen op een licht verstandelijke beperking met de SCIL via videoverbinding
De haalbaarheid en betrouwbaarheid van het screenen op een licht verstandelijke beperking met de SCIL via videoverbinding
Samenvatting
AANLEIDING - De SCIL is een screeningsinstrument dat ontwikkeld is om te helpen een LVB in een vroeg stadium in de strafrechtketen of een hulpverleningstraject te herkennen. In situaties waarbij het lastig is om de cliënt of verdachte face-to-face op korte termijn te ontmoeten kan de gewenste vroege herkenning moeilijk zijn. Een mogelijke oplossing in dergelijke situaties is afname van de SCIL op afstand via een videoverbinding. De vraag die in dit onderzoek dan ook is gesteld is of de SCIL ook betrouwbaar is wanneer de afname niet face-to-face plaatsvindt maar via een videoverbinding.
METHODEN - In totaal is bij 89 respondenten de SCIL tweemaal afgenomen, eenmaal face-to-face en eenmaal via video-connectie, met een periode van tenminste 6 weken tussen de twee afnames. Hierbij werd gevarieerd in de volgorde van afname. Er is gebruik gemaakt van ‘purposive sampling’ door deels te werven via de zorg voor mensen met een LVB en deels via mbo-onderwijsinstellingen en onder beroepsgroepen, zoals facilitaire dienstverlening en woonbegeleiding, waar veel mensen met een mbo opleiding werken. Voor afname via videoverbinding werd gebruik gemaakt van een laptop en skype verbinding. Hierbij was een assistent aanwezig om ervoor te zorgen dat de respondenten geen technische handelingen hoefden te verrichten. Na de tweede afname van de SCIL is de respondenten een serie evaluatievragen voorgelegd.
RESULTATEN - Respondenten waren doorgaans tevreden met beide vormen van afname van de SCIL. Wel waren zij doorgaans positiever over de face-to-face afname dan over de afname via videoverbinding. Zij voelden zich bijvoorbeeld significant meer op hun gemak bij de face-to-face afname en hadden het gevoel dat deze een beter beeld gaf van hun vaardigheden. Er was hierin geen verschil tussen de groep met een vermoeden van LVB en de groep zonder vermoedelijke LVB. De meeste respondenten zouden wel bereid zijn om in de toekomst een afname via videoverbinding te ondergaan, al is het enthousiasme hierover niet heel groot. Slechts een enkeling gaf de voorkeur aan afname per videoverbinding.
Gemiddeld behaalden respondenten een iets lagere totaalscore op de SCIL wanneer deze via videoverbinding werd afgenomen (µ = 16,31, SE=.77) dan wanneer de afname face-to-face plaatsvond (µ = 16,94, SE .78), t(88)=2.47, p= .015. Berekening van de betrouwbaarheid van het eindoordeel ‘wel/niet vermoedelijk LVB’ gaf een (lineair gewogen) Kappa van 0,771, p=,000, 95% BI: ,637-,904. Bij 10 van de respondenten (11%) werd gezien dat zij op basis van de afname via videoverbinding in een andere categorie vielen dan op basis van de face-to-face afname: vier mensen vielen op basis van de face-to face afname onder de categorie ‘vermoedelijk LVB’ en op basis van de videoafname onder de categorie ‘vermoedelijk geen LVB’, bij zes mensen was dit precies andersom.
CONCLUSIE – De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de SCIL met enige voorzichtigheid ook ingezet kan worden met afname via videoverbinding. Hierbij zal de SCIL met de oorspronkelijke afkapscore tot klein aantal extra ten onrechte als LVB gelabelde respondenten leiden.
Organisatie | Hogeschool Leiden |
Afdeling | Faculteit SW/TP |
Lectoraat | LVB en risicovol gedrag |
Datum | 2020-04 |
Type | Rapport |
Taal | Nederlands |