Samenvatting
Hoewel het relativiteitsbeginsel strikt genomen geen rol mag spelen in de bezwaarfase, is er toch een officieuze mogelijkheid voor het bestuursorgaan om reeds in de bezwaarfase een toepassing te geven aan het relativiteitsbeginsel. Een bestuursorgaan hoeft namelijk de aangevoerde gronden niet mee te nemen in de bezwaarfase, als het relativiteitsbeginsel zich daartegen zal verzetten op het moment dat de zaak wordt behandeld bij de bestuursrechter. Mocht de belanghebbende zich beroepen op een van de abbb’s, bijvoorbeeld het motiveringsbeginsel, dan zal dit niet slagen. Een andere mogelijkheid om het relativiteitsbeginsel op een officieuze wijze te laten gelden in de bezwaarfase is om het te betrekken bij de ontvankelijkheidstoets. Het relativiteitsbeginsel zou dan worden betrokken bij het oordeel of de indiener van een bezwaarschrift als belanghebbende kan worden aangemerkt. Er zou dan een oordeel moeten worden geveld over de vraag of er een causaal verband bestaat tussen de gevolgen van een besluit en het geraakte belang. Er zou dan al in de bezwaarfase een signaal kunnen worden afgegeven aan bezwaarmaker over de haalbaarheid van zijn gronden en de kans op succes in een eventuele (vervolg) procedure. Een kennelijk niet-ontvankelijkheidsverklaring zou dan uitkomst kunnen bieden, omdat deze procedure binnen de organisatie aanzienlijk korter is en leidt tot tijdwinst en winst op financieel gebied. Samenvattend kan er worden gesteld dat het voor de organisatie Samenwerking A2-gemeenten, hoewel formeel niet toegestaan, in de praktijk aantrekkelijk kan zijn reeds in de bezwarenfase officieus gebruik te maken van een toepassing van het relativiteitsbeginsel. Dit omdat het de procedure sterk vereenvoudigt en de juridische risico’s relatief beperkt zijn.
Organisatie | Avans Hogeschool |
Partner | Samenwerking A2-Gemeenten |
Datum | 2015-06-01 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |