Samenvatting

Achtergrond: Uit onderzoekscijfers is gebleken dat het aantal mensen met dementie aanzienlijk toeneemt. Dit heeft tot gevolg dat fysiotherapeuten in verschillende settingen te maken krijgen met dementerenden. Er is geen inventarisatie over de behandelmethodes die door de geriatriefysiotherapeuten in de praktijk gebruikt worden bij patiënten met gediagnosticeerde dementie. De doelstelling van deze survey is om meer inzicht te krijgen in het gebruik van bewegingsinterventies. Door middel van deze informatie wordt een aanbeveling gedaan aan de algemene fysiotherapeut en de geriatriefysiotherapeut. De vraagstelling luidt: "Welke bewegingsinterventies gebruiken geriatriefysiotherapeuten in Nederland bij gediagnosticeerde dementie patiënten die zich in fase 1 t/m 5 (volgens Reisberg) bevinden?"
Methode: Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van een survey. De populatie bestaat uit 346 geriatriefysiotherapeuten in de leeftijd 20-65 jaar, die via het NVFG benaderd worden. De resultaten van deze survey worden met beschrijvende statistiek in kaart gebracht.
Resultaten: Patiënten met dementie worden in alle fasen gemiddeld twee keer per week behandeld door de geriatriefysiotherapeut. Er wordt gebruik gemaakt van interventies gericht op kracht, mobiliteit, conditie en functionele oefeningen. Tot slot ziet de geriatriefysiotherapeut bij bewegingsinterventies in fase 1, 2 en 3 voornamelijk vooruitgang bij patiënten met dementie. In fase 4 en 5 ziet men voornamelijk stabiliteit.
Conclusie: Geriatriefysiotherapeuten maken regelmatig tot vaak gebruik van bewegingsinterventie gericht op functionele oefeningen, kracht, conditie en mobiliteit. Ook wordt er gebruik gemaakt van valpreventie en balanstraining. De frequentie van de behandeling is twee keer per week. Buiten de behandelingen wordt beweging in fase 1 en 2 voornamelijk gestimuleerd door huiswerkoefeningen. In de 3de t/m 5de fasen wordt er meer gebruik gemaakt van mantelzorg en instructies aan de verpleging en/of verzorging. In fase 1 t/m 3 wordt voornamelijk vooruitgang waargenomen en in fase 4 en 5 voornamelijk een stabiliserend effect op de progressie van dementie.