Werkgeversaansprakelijkheid bij een burn-out
Werkgeversaansprakelijkheid bij een burn-out
Samenvatting
De term burn-out is een Engelse term afkomstig uit de Verenigde Staten en staat voor mentale uitputting en opgebrand zijn. De burn-out is een officieel erkende beroepsziekte, die onder de richtlijn E002 valt van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). In 2004 is door de Hoge Raad in een uitspraak de grondslag gelegd voor het verhalen van deze beroepsziekte, die zich uit in de vorm van psychische schade, op grond van de werkgeversaanprakelijkheid van artikel 7:658 BW. Een schadevordering is veelal gebaseerd op immateriële schade waarbij maximaal 15.000 euro te verhalen is.
Op basis van de conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek zal antwoord worden gegeven op de vraag welk advies Oass Advocaten haar cliënten kan geven ten aanzien van de zienswijze van de rechtspraktijk over de gronden waarop een werkgever aansprakelijk kan worden gesteld voor een burn-out op grond van de werkgeversaansprakelijkheid, zoals omschreven in artikel 7:658 BW teneinde de slagingskans van een schadevordering op de werkgever te bevorderen. Deze vraag wordt beantwoord door middel van wet- en regelgeving en literatuur en een praktijkonderzoek in de vorm van jurisprudentieanalyse.
Tijdens een proces kunnen diverse factoren een rol spelen, bijvoorbeeld de invloed van artikel 7:611 BW, het re-integratietraject van de werknemer, maar ook een transitievergoeding. Na een jurisprudentie-analyse op basis van 27 uitspraken is gebleken dat deze factoren geen losstaande factor zijn, maar een belangrijke samenhang hebben met de werkgeversaansprakelijkheid.
Artikel 7:658 BW bevat namelijk drie essentiële hoofdelementen waarop de rechtspraktijk zijn oordeel baseert: een aannemelijke burn-out, een aannemelijke causaliteit en de schending van de zorgplicht door de werkgever. De aannemelijkheid is erg belangrijk, omdat een juiste onderbouwing tijdens de stelplicht van de werknemer kan dienen als doorslaggevend. Uit de analyse is gebleken dat een burn-out direct wordt aangenomen, indien er een diagnose is van de bedrijfsarts. Ook in andere gevallen kan een burn-out worden aangenomen, maar de meerderheid van brongebruik zal in het voordeel werken van de werknemer. Belangrijk is wel dat deze bronnen niet eenzijdig zijn, ofwel subjectief zijn. Causaliteit daarentegen wordt eveneens aangenomen met dezelfde bronnen die zijn gebruikt voor het aannemelijk maken van de burn-out.
De schending van de zorgplicht vereist andere bronnen bij de stelplicht. Zo is de schending direct aannemelijk wanneer een rapport van de Arbeidsinspectie over slechte arbeidsomstandigheden aanwezig is. Ook hier kunnen andere bronnen gebruikt worden, waaruit te herleiden valt dat er sprake was van slechte werkomstandigheden. Of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan, wordt veelal getoetst door de rechtspraktijk door te kijken naar de genomen maatregelen. Hierbij wordt het bekendheidsbeginsel meegewogen als er sprake is van onduidelijkheid over de bekendheid van de burn-out, wat erop neerkomt dat een werkgever wist, kon weten of behoorde te weten wat de gemoedstoestand van de werknemer was. Tevens is constitutief vereiste voor de schending van de zorgplicht dat de werkgever niet of onvoldoende is ingegaan op de melding van de werknemer. Indien aan alle elementen is voldaan, bestaat een kans dat een schadevordering wordt toegewezen.
De kosten van een dergelijke procedure zijn in eerste aanleg lager dan bij het hoger beroep. Daarom dient te allen tijde rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat de werknemer zelf wordt veroordeeld tot de proceskosten. Er zijn aanbevelingen zodat cliënten efficiënter en beter toegerust kunnen worden voorzien van een antwoord met betrekking tot de slagingskans van een schadevordering op de werkgever. Hieromtrent is het advies dat voor de aannemelijkheid van een burn-out, altijd een diagnose zonder privé omstandigheden, van een deskundige nodig is. Voor het aantonen van causaliteit kan dezelfde diagnose gebruikt worden, mits het oorzakelijk verband met de werkomstandigheden daaruit blijkt.
Voor de schending van de zorgplicht dient Oass de focus te leggen op de maatregelen die de werkgever neemt, nadat de werkgever bekend is geworden met de burn-out van de cliënt, zodat daarop ingespeeld kan worden. Het advies is om cliënten ten alle tijden te laten corresponderen per brief. Daarnaast dient altijd gekeken te worden naar de mogelijkheden om rapporten van de Arbeidsinspectie en RI&E te verkrijgen. Hiermee staat de werknemer sterk in zijn stelplicht. Bij een transitievergoeding in een ontbindingsprocedure echter, kunnen met dezelfde identieke gronden geen procedure gestart worden op grond van art. 7:658 BW.
De slagingskans van het verhalen van een schadevordering op grond van de werkgeversaansprakelijkheid van art. 7:658 BW is 15%. Dit percentage is hoger dan een beroep op grond van art. 7:611 BW, waarbij de schadevordering ook lager is. De gemiddelde kosten daarentegen van een procedure in eerste aanleg is 1.490 euro en in hoger beroep 4.167 euro. De maximale schadevordering voor immateriële schade is 15.000 euro.
Organisatie | Hogeschool Leiden |
Opleiding | HBO-Rechten |
Afdeling | Faculteit M&B |
Partner | Oass advocaten |
Datum | 2017-08-14 |
Type | Bachelor |
Taal | Nederlands |