De grootste kennisbank van het HBO

Inspiratie op jouw vakgebied

Vrij toegankelijk

Terug naar zoekresultatenDeel deze publicatie

Ruimte voor blauwgrasland en weidevogels in polder Achthoven

een onderzoek naar hydrologie, bodem en natuurwaarden om de meest geschikte locaties aan te wijzen voor ontwikkeling van blauwgrasland

Open access

Ruimte voor blauwgrasland en weidevogels in polder Achthoven

een onderzoek naar hydrologie, bodem en natuurwaarden om de meest geschikte locaties aan te wijzen voor ontwikkeling van blauwgrasland

Open access

Samenvatting

Dit rapport is een weergave van uitgevoerd ecohydrologisch en pedologisch onderzoek ten behoeve van blauwgraslandontwikkeling in het Natura 2000-gebied De Zouweboezem. Dit in het kader van een afstudeeronderzoek binnen de deeltijdopleiding Bos- en Natuurbeheer, major Natuur- en Landschapstechniek aan de Hogeschool Van Hall Larenstein. Het N2000-gebied ligt aan de westelijke grens van de Vijfheerenlanden met de Alblasserwaard, op ongeveer anderhalve kilometer afstand van de Lek tussen Ameide en Lexmond. Het bestaat uit een relatief hooggelegen boezemgebied rond het Zederikkanaal met moerassen en een winterpolder: Polder Achthoven. Deze bestaat uit (schraal)graslandpercelen, afgewisseld met ruigte- en bospercelen. Het is een klei-op-veen-gebied in de overgang van rivieren- naar veenweidegebied. In Polder Achthoven-zuid ligt 1.8 ha blauwgrasland verspreid over twee percelen aan de voet van de Zederikdijk langs het boezemkanaal. Nabij het huidige blauwgraslandgebied is al jaren een populatie weidevogels aanwezig. Stichting het Zuid-Hollands Landschap is eigenaar van het gebied De Zouweboezem. In het kader van de N2000-doelstellingen gaat het plan uitgevoerd worden om de oppervlakte blauwgrasland te vergroten met 3.2 ha in Polder Achthoven. In 2003 en 2006 zijn gedeelten van 2 percelen afgegraven om schraalgrasland te ontwikkelen. In 2010 is dit geëvalueerd door ZHL en is geconcludeerd dat afgraven van percelen op termijn kan leiden tot uitbreiding van het oppervlakte blauwgrasland. In eerste instantie leken voor dat doel de huidige weidevogelpercelen het meest geschikt. Om te weten te komen of ontwikkeling van blauwgrasland verenigbaar is met behoud van de weidevogelpopulatie heeft ZHL voor het afstudeeronderzoek de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: - Waar, in Polder Achthoven, bevinden zich de meest geschikte percelen om de oppervlakte blauwgrasland uit te breiden door middel van afgraven of plaggen? - Kan weidevogelbeheer en uitbreiding van het areaal blauwgrasland in Polder Achthoven samengaan? Er zijn verschillende methodes toegepast om advies te kunnen geven welke percelen het meest kansrijk zijn. Via bureauonderzoek werd informatie verzameld m.b.t. drie onderwerpen. A. Een landschapsecologische systeembeschrijving leverde een aantal inzichten op: -In Polder Achthoven is sprake van geringe invloed van rivierkwel en boezemkwel. Er is nauwelijks diepe kwel, d.i. kwel vanuit het eerste watervoerend pakket, ongeveer 8 meter diep. Dit komt door de slechte doordringbaarheid van de bodem, de relatief hoge ligging t.o.v. naburige polders en de diepe waterwinningen bij Lexmond. Deze geringe kwel treedt hooguit op in Polder Achthoven-noord. Het zuidelijk deel is te beschouwen als inzijggebied als gevolg van het grote peilverschil t.o.v. de aangrenzende polder in de Alblasserwaard. Er zal vooral sprake zijn van lokale kwel als gevolg van aanwezigheid van reliëf en de boezem. Mogelijk is ook sprake van grondwaterschommelingen als gevolg van peilwisselingen in de Lek. -Laterale toestroming in percelen van oppervlaktewater treedt op in de zomer.-Vanuit de Zederik, het boezemkanaal, wordt, vooral ’s zomers, water ingelaten in Polder Achthoven. De fosfaat- en sulfaatgehaltes in dit water zijn te hoog voor een schraalgraslandgebied. -Het huidige blauwgrasland is een locale variant met relatief veel soorten van dotterbloemhooiland en kleine zeggenmoerassen. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van een kleidek op veen en een ondergrond die op sommige percelen bestaat uit een mengvorm van klei en veen. B. De ecologische randvoorwaarden voor blauwgrasland werden op een rij gezet en dienden als referentie om te beoordelen welke percelen of gebiedsdelen het best hieraan voldoen. C. Onderzocht werd welke habitateisen gelden voor de weidevogels in Polder Achthoven. Hieruit bleek dat weidevogels en blauwgrasland goed samen kunnen gaan, maar dat het proces van afgraven nadelige gevolgen kan hebben voor Grutto en Tureluur als het percelen betreft waarop deze vogels voorheen broedden. Via veldwerk werd gezocht naar verschillen tussen percelen in Polder Achthoven. Het bestond uit drie delen: A bodemonderzoek, B oppervlaktewateronderzoek en C grondwateronderzoek. A. De toegepaste methodes bij het bodemonderzoek waren grondboringen en het opstellen van pH-profielen. - Via grondboringen werd de dikte van het kleidek vastgesteld. Rekening houdend met winterpeilen in PA, maaiveldhoogtes en de randvoorwaarden voor blauwgrasland werd de optimale afgraafdiepteberekend van alle percelen. Hiermee werd duidelijk wat de dikte van het eventueel resterende kleidek wordt na afgraven. De dikte van het kleidek is een belangrijke factor bij blauwgraslandontwikkeling: Een kleidek dikker dan 15 cm betekent dat, in elk geval, op kórte termijn geen blauwgrasland ontwikkeld kan worden. Het ontbreken van een kleidek houdt risico’s in voor de duurzaamheid van het te ontwikkelen blauwgrasland. Er werden verschillen gevonden tussen percelen t.a.v. kleidekdikte na afgraven. - Met het opstellen van pH-profielen bleken twee zaken: - De invloed van boezemkwel reikt momenteel niet verder dan het eerste blauwgraslandperceel. Dat is tot de helft van het huidige blauwgrasland. In de percelen verder van de boezem is sprake van infiltratieprofielen. - Van de twee percelen met een afgegraven strook langs de sloot zijn de pH-profielen in de plagstroken te typeren als kwelprofielen. De pH-profielen in de niet afgeplagde delen tonen kwelinvloed, maar met diepe regenwaterlenzen. B. Methodes bij het oppervlaktewater-onderzoek bestonden uit het meten van de volgende waterkwaliteitsparameters: EGV, pH, Ca2+, Cl- en alkaliniteit (hier ong. HCO3-). Watertyperingen werden vastgesteld met IR-EGV-diagrammen. Hieruit bleek dat dankzij een lange aanvoerroute van het inlaatwater enkele sloten geschikt water bevatten om in contact te staan met blauwgrasland.De gemiddelde typering van het oppervlaktewater was: licht beïnvloed basenhoudend water. Aanvullend onderzoek naar de kwaliteit van oppervlaktewater vond plaats via de indicatiewaarden van geïnventariseerde oever- en waterplantensoorten. Deze indiceren mesotroof slootwater met een te hoog sulfaatgehalte (matig beïnvloed) en een (matig) ijzerrijke slootbodem. Kwelverschijnselen in het slootwater indiceren de aanwezigheid van uittredend grondwater in sloten. Waterviolier (een kwelindicator) komt voor in de sloten bij het blauwgrasland en in twee sloten die boven (ongefundeerde) fossiele stroombanen liggen. Dit doet vermoeden dat op sommige plaatsen kwel uit de diepere ondergrond naar boven komt door verschillen in doorlatendheid van de bodem. C. Bij het grondwateronderzoek bestonden de methodes uit het meten van dezelfde waterkwaliteitsparameters als bij oppervlaktewater, maar nu via de boorgatmethode, en dezelfde typering via IR-EGV-diagrammen. Er werden verschillen tussen percelen gevonden en binnen de afgegraven percelen. Incidenteel sterk verhoogde calciumgehaltes werden in verband gebracht met pyrietoxidatie, zodat duidelijk is dat de sulfaatproblematiek niet aan Polder Achthoven voorbijgaat. De gemiddelde classificatie van het grondwater in Polder Achthoven is: schoon basenrijk water. Geconcludeerd wordt dat door afgraven het grondwater via capillaire opstijging in de wortelzone komt met, waarschijnlijk, een alkaliniteit en basenrijkdom die geschikt is voor blauwgrasland. Er is wel een risico op interne eutrofiëring en alkalinisering door redoxprocessen in de bodem. Door verschillen in bodemsamenstelling van percelen lijken deze risico’s niet gelijk verspreid over het gebied. Als synthese werden scores toegekend aan elk van de 19 onderzochte percelen met betrekking tot 12 omschreven randvoorwaarden voor blauwgrasland. De toegepaste methode hiervoor is de Harris scale. Het resultaat is een classificatiematrix waarin een totaalscore tot stand komt voor elk perceel. Het perceel met de hoogste score is het meest geschikt om af te graven. Dit perceel (37) bleek het verst verwijderd te liggen van het huidige blauwgrasland in Polder Achthoven. De 5 meest geschikte percelen liggen in Polder Achthoven-noord. Het eerste weidevogelperceel (perceel 6) bleek op de 6e plaats te komen. Het meest gevoelige perceel voor grutto’s (perceel 7) op de 7e plaats. De volgende adviezen zijn geformuleerd: - Verder onderzoek doen naar gehaltes van nitraat, fosfaat, sulfaat en ijzer in oppervlaktewater, bodem-/grondwater en/of bodem. Dan kan een meer gefundeerde beslissing genomen worden over toepassing van inundatie en de wenselijkheid van de huidige hydrologische isolatie van de blauwgraslandpercelen. - De meest gunstige percelen om af te graven zijn respectievelijk: 37, 32, 35 en 34, 24, 6 , 7. - Overleg met het waterschap is gewenst over handhaving van het winterpeil in PA-zuid (zonder waterinlaat) en over het dempen of verondiepen van de watergang tussen de boezemdijk en het huidige blauwgrasland. - Om vorming van regenwaterlenzen zoveel mogelijk tegen te gaan is het belangrijk dat het regenwater van de percelen kan afstromen naar greppels en sloten. Daarom is het aanbevolen dat slootmateriaal niet achterblijft op oevers in blauwgraslandpercelen en afgegraven percelen.

Toon meer
OrganisatieVan Hall Larenstein
AfdelingBos- en Natuurbeheer
PartnerHogeschool Van Hall Larenstein
Zuid-Hollands Landschap
Jaar2014
TypeBachelor
TaalNederlands

Op de HBO Kennisbank vind je publicaties van 26 hogescholen

De grootste kennisbank van het HBO

Inspiratie op jouw vakgebied

Vrij toegankelijk